Tekst Gerrit Brand
Foto’s Suhaila Sahmarani
Rudy Lentze is zo’n muzikant die bijna iedereen die iets met muziek heeft in de stad wel kent. Hij loopt dan ook al een heel aantal jaren mee. Lentze kwam in 1972 naar Groningen om te gaan studeren. Het duurde echter niet lang of hij maakte deel uit van het muziekcircuit in de stad. Hij maakte in de zeventiger jaren het zogenaamde Groninger springtij van de popmuziek mee, met als wellicht belangrijkste naam Herman Brood. Hij speelde gitaar in verschillende bekende bands uit die tijd. Maar op de een of andere manier bleef Lentze altijd zichzelf en liet hij zich niet meeslepen door het succes. Hij bleef de dingen doen die hij belangrijk vond.
Foto’s Suhaila Sahmarani
Rudy Lentze is zo’n muzikant die bijna iedereen die iets met muziek heeft in de stad wel kent. Hij loopt dan ook al een heel aantal jaren mee. Lentze kwam in 1972 naar Groningen om te gaan studeren. Het duurde echter niet lang of hij maakte deel uit van het muziekcircuit in de stad. Hij maakte in de zeventiger jaren het zogenaamde Groninger springtij van de popmuziek mee, met als wellicht belangrijkste naam Herman Brood. Hij speelde gitaar in verschillende bekende bands uit die tijd. Maar op de een of andere manier bleef Lentze altijd zichzelf en liet hij zich niet meeslepen door het succes. Hij bleef de dingen doen die hij belangrijk vond.
Een gesprek met een man met een bijzonder verhaal, die in 2014 solo de Vera Poll voor o.a. beste support act en beste Groninger act won.
Rudy Lentze zit op het afgesproken tijdstip al op me te wachten in de bar van het Grand Theatre aan de Grote Markt. Hoewel ik Rudy Lentze en zijn muziek wel ken, had ik nog nooit met hem gesproken. Het werd een aangenaam gesprek waarin de muzikant veel over zichzelf prijsgaf. Zijn verhaal is er dan ook niet een van dertien in een dozijn.
Op mijn bureau liggen twee cd’s van Rudy & his Fascinators, Rudymentary uit 2010 en Drummer Girl uit 2013. Prachtig gemaakte cd’s, mooi ontworpen hoesjes (‘Ik hou van drieluiken, niet van die harde plastic doosjes,’ zegt Lentze er zelf over), en bijzondere muziek die niet zo een-twee-drie in een vakje te plaatsen is. Want wat is dit nu voor muziek? Zelf noemt Rudy Lentze zijn muziek eclectisch met raakvlakken tussen blues, rock, country, folk, electric jazz, EuroAmericana en zelfs klassieke muziek. Van alles wat dus zou je zeggen en toch doet dat geen recht aan de muziek op deze twee cd’s, want het mag dan niet onder een bepaald genre vallen, het is wél heel eigengereide muziek, muziek met een ziel, net als de man die het maakte.
‘Ik heb deze beide cd’s in eigen beheer gemaakt, dus ook zelf bekostigd, ik heb kunnen maken wat ik zelf wilde.’
‘De band bestaat even niet meer, Floris Vermeulen, de bassist, heeft een baan gekregen als secretaris muziek voor het Fonds voor Podiumkunsten in Den Haag en de drummer, Lielian Tan, speelt in -tig bandjes. Of het jammer is dat we niet meer samen spelen? Het maakt niet uit, wie weet komt dat wel weer. We hebben twee mooie cd’s gemaakt als tastbare herinnering aan een muzikale periode in mijn leven.’
Herinneringen heeft Lentze genoeg, en niet altijd even goede. Zo staat op Drummer Girl ook 1976, een triest nummer over de dood van zijn lievelingszus en broer. ‘Ik kom uit een geëxplodeerd gezin,’ begint hij te vertellen terwijl we een kop cappuccino geserveerd krijgen. Lentze had liever een glas wijn gehad (‘want ik heb de hele dag al koffie gedronken’) maar in het Grand Theatre wordt geen alcoholhoudende drank geserveerd. Een geëxplodeerd gezin dus. ‘Ik ben in Indonesië geboren, in 1954 in Bandung. Mijn vader was Indo, mijn moeder een “inlandse”. Mijn vader had in de oorlog in een Jappenkamp gezeten en was daar nou niet bepaald ongeschonden uitgekomen, een moeilijke man die hoge eisen aan zijn kinderen stelde. Het huwelijk tussen mijn ouders was er één van totale (intellectuele) ongelijkheid. We trokken in de begintijd in Nederland van contractpension naar contractpension zoals dat toen heette. We waren eigenlijk nergens echt welkom. Hoe dan ook, mijn ouders settelden (vader bovendien moe gestreden van 3 jaar sanatorium wegens tbc) op een gegeven moment in Enschede, waar pa gemeenteambtenaar werd.’
‘Ik ben één keer terug geweest in Indonesië met Hian (inmiddels mijn ex) in 1986, maar ik vond het vaak een beproeving. Heet en druk en wij pasten er niet, spraken geen Bahasa maar leken in de verte ook wel op de lui daar. Toch hoorden wij er merkbaar en duidelijk niet bij. In mijn geboortestad Bandung op West-Java ging het nog wel, daar was het in de bergen en koel, de mensen vriendelijk maar over het algemeen waren de Javanen nogal vijandig. Hian is Chinese met nog altijd haar Chinese naam en Chinezen worden in Indonesië gediscrimineerd. Bovendien speelt religie (vooral Islam) daar een grote rol. Je moet daar een godsdienst hebben, anders tel je niet mee. Bali was een verademing daarna, ondanks het massatoerisme’
‘Mijn ouders zijn in 1979 ook in het dorp van mijn moeder geweest. Daar was men zo vijandig, mijn moeder werd uitgemaakt voor verraadster omdat ze met mijn vader was getrouwd, een Indo-Europeaan notabene . Hij heeft daar zelfs een pistool gekocht om zich eventueel te kunnen verdedigen. Maar het hele dorp kreeg wel weer geld van mijn ouders.’
‘Mijn vader kreeg in 1954 eindelijk toestemming na jaren vruchteloos smeken om met zijn gezin naar Holland te gaan, want Indo's hadden in Indonesië geen leven meer. Tja en hier in Nederland zag Jan met de pet geen verschil tussen Indo’s, Molukkers en noem maar op. Hier hoorden wij er dus ook niet bij. Ik heb ook niks met die hele zogenaamde Indische gezelligheid; Wieteke van Dort en zo, de Pasar Malam en dat soort zaken.’
‘Al met al hadden we het als gezin niet gemakkelijk. Wie daar ook onder leed was mijn lievelingszus (ik was overigens de jongste thuis) die zichzelf verwaarloosde en met wie het dus helemaal niet goed ging, het kwam zover dat ze in 1976 overleed. Mijn broer was daar zo kapot van dat hij in datzelfde jaar in Israël van een toren sprong. Over dat vreselijke jaar gaat dus het nummer 1976 op Drummer girl.’
‘Mijn vader was een doelgericht iemand, ons werd altijd voorgehouden dat we een doel moesten bereiken en daarvoor moest je alles uitschakelen. Mijn vader omschreef het leven buiten het oog van zijn gezag als een hel. We hadden een totaal verknipt gezin. Kinderen kunnen zich blijkbaar goed aanpassen aan vreemde situaties, ik speelde bijvoorbeeld schaak met mijn vader. Hij was de schaakkampioen van het Jappenkamp. Dat schaken was zo intensief dat ik soms het gevoel had boven het schaakbord te zweven. Heel magisch. Ik werd wel heel goed in schaken en won soms van mijn vader. Daar kon hij helemaal niet tegen. We schreven onze partijen altijd op en de partijen die ik van hem won bleek hij later allemaal uit het opschrijfboekje gescheurd te hebben of doorgekrast. Gek hè?’
‘Mijn moeder was ook weer een verhaal apart. Zij was analfabeet, kon niet lezen of schrijven. Ze was, denk ik wel eens, autistisch, kon ook helemaal niet communiceren en had geen besef van tijd. Je vraagt je af waarom mijn vader en moeder bij elkaar waren gekomen. Hij werd verliefd op haar maar vooral haar land en cultuur in zijn jonge jaren, voor de oorlog.’
Geen prettige jeugd dus voor de jonge Lentze. Toen hij achttien was trok hij naar Groningen om hier Duits te gaan studeren. Waarom? ‘Geen idee, het was de enige studie om je nog op in te schrijven en ik draag een Duitse naam. Ik heb het niet lang volgehouden en vervolgens nog een blauwe maandag Nederlands gestudeerd, maar daar kwam ook een eind aan. Ik had het in het begin zwaar in Groningen. Ik wist helemaal niet hoe de wereld in elkaar zat, hoe je moest leven, en heb mijn weg met vallen en opstaan moeten vinden. Ik was bang, had heel lang haar voor mijn ogen en verschool me achter dat haar. Ik liep ook helemaal krom, apart hè?’
Maar de muziek betekende de redding voor Rudy Lentze, want Groningen had een levendige muziekscene. ‘We speelden van huis uit allemaal wel een instrument. Dat moest natuurlijk ook van mijn vader. Ik ben begonnen met ukelele, mijn broer speelde viool. Mijn zuster luisterde naar Franse existentialistische muziek, klassiek, jazz, volksmuziek: het was de tijd van Franse chansons en zo, George Brassens, Marie Laforet. Ik denk dat dat de reden is dat ik nooit zo’n purist geworden ben. Ik hou van allerlei soorten muziek en die invloeden vind je terug in mijn eigen werk.’
Rudy Lentze heeft een lange carrière als muzikant achter de rug. Hij speelde bij allerlei bands. Hij noemt AA & the Doctors. ‘Ik heb jarenlang bij Appie Alberts gespeeld en veel van hem geleerd. Je zou hem de Donald Trump van de popmuziek kunnen noemen. Ik speelde mee op zijn eerste elpee, Wash mah brain (CBS. 1981), waarop Jan Akkerman voor de produktie tekent .’
In de jaren zeventig speelde Lentze in een band die Plant heette. ‘Met die band kregen we ons eerste platencontract bij Polydor. Dat was in een tijd dat alles kon. De platenmaatschappijen verdienden geld als water. Polydor had destijds John Travolta onder contract. Ze hadden gewoon geld over en wilden een succesvolle Nederlandse band uit de grond stampen. Dat werd Plant. De naam werd bedacht door de bassist Freddie Cavalli, die later bij Herman Brood speelde. We maakten de elpee Lifelong Guarantee (1979). Laatst heb ik bij het Sterrengala in Martiniplaza nog een paar oude nummers van Plant gespeeld.
In 1988 maakte Lentze zijn eerste soloplaat, Boy From The Dessa, die niet alleen op cd maar ook op vinyl uitkwam. In 1992 vormde hij samen met René (Tres Manos) van Barneveld (Urban Dance Squad) het duo INDO (In Nederland Door Omstandigheden) en in ’95 verscheen van het trio Bwana 3 de cd Bwana 3 (Munich Records).
Als sideman speelde Lentze samen met Groningse bands zoals Whipster, The Monroes en The Black Hills. Een tip: Avery Plains uit Groningen.
Hij begeleidde Harry Niehof op zijn nieuwe cd en Harry van Lier op diens tweede cd. ‘Ik hou er wel van om in het hoofd van een ander te kruipen en aan diens muziek iets moois toe te voegen’
Op de vraag of hij tevreden is met zijn eigen werk van de laatste jaren, de cd’s die zijn uitgekomen, antwoordt hij: ‘Je bent nooit tevreden met je eigen werk. Het had altijd weer anders en beter gekund. Maar over de lijn der ontwikkeling bekeken schaam ik me niet.’
Trots is hij ook op het feit dat een van de nummers op Drummer Girl door de Britse musicus en veelvuldig British Blues Award winnaar Ian Siegal op zijn album One Night In Amsterdam (Nugent Records, 2015) is gezet. Please Don’t Fail Me heet dat nummer, waarmee Siegal zijn live-cd afsluit.
‘Weet je,’ zegt hij, ‘Ik maak muziek die ik zelf leuk en spannend vind. Je hoort wel 's muziek met zoveel bekwaamheid gespeeld, maar tegelijk ook zó ontzettend saai en vooral: zonder randjes.’
De kost verdienen met muziek maken is niet zo gemakkelijk. Rudy Lentze vertelt een baantje bij de post te hebben als postbesteller. Daarmee is hij niet de enige kunstenaar die de straat op moet om bij te verdienen. ‘Ik vind het niet erg, het is zelfs goed voor me, want ik heb zwakke longen en de buitenlucht en in beweging zijn doen me goed.’
Of hij nog toekomstplannen heeft wat de muziek betreft. ‘Ach, ik ben niet iemand die carriereplanning hoog in het vaandel draagt. Ik geniet van het leven zoals het me overkomt. Er komt ongetwijfeld weer iets op mijn pad. We zullen zien. Ik hou er wel van om een beetje low profile te zijn.’