Ik houd van oude kerken. Ik kan er uren in doorbrengen om te kijken naar de bogen, de beelden, de schilderingen, de mozaïeken en het glas-in-lood. Als ik daar zit, denk ik nooit aan God. Wel willen mijn gedachten soms blijven haken aan de gekruisigde figuur boven het altaar en dan merk ik dat zijn aanblik een rustgevende uitwerking op me heeft. In wezen ben ik een atheïstische kerkganger. Dat werd ik in de buurt waarin ik opgroeide. Die buurt werd bevolkt door de gereformeerde medemens. Op doordeweekse dagen en op zaterdagen voetbalde ik met mijn buurjongetjes in de straat. Maar op de zondagen zat ik altijd helemaal alleen op de stoeprand te wachten. Alle andere kinderen zaten dan in de zondagsschool. |
Op een goede dag werd me dat te veel. Ik trok de stoute schoenen aan. Zonder omhaal vroeg ik mijn vader of ik misschien ook een keertje naar die zondagsschool mocht. Ik verwachtte een negatief antwoord, wetende dat het christendom net als het communisme tijdens onze opvoeding verre van ons gehouden moest worden. Maar mijn vader zei dat hij het goed vond. Ik sprong een gat in de lucht.
De zondag daarop zat ik in de vrijzinnig hervormde kerk van Delfzijl te luisteren naar de verhalen die daar aan de kinderen werden voorgelezen. Het eerste verhaal dat ik hoorde, ging over Mozes die van God de opdracht had gekregen om door te geven aan het volk van Israël dat er door elk gezin een lam geofferd moest worden. Het lam moest gebraden worden en daarna zo snel mogelijk worden opgeschrokt, inclusief de kop, de poten en de ingewanden. De mensen dienden tijdens het eten te blijven staan, alsof ze op het punt stonden om te vertrekken. Bovendien werd ze bevolen om het bloed van het geofferde lam aan de post van hun buitendeur smeren. Het was namelijk zo dat God langs de deuren zou komen om alle oudste zonen van Egypte te doden. Aan het bloed op de deurposten zou hij kunnen zien welke adressen hij moest overslaan.
Ik hoef u niet uit te leggen dat ik nogal ophoorde van dit verhaal over de haastige vreetpartijen, het bloed aan de deurposten en de meedogenloze moordpartijen Gods. Ik vond het allemaal bijzonder fascinerend. Nooit eerder werd ik verwend met zulke spectaculaire fictie. In de koude ruimte van de kerk, zittend op de harde houten banken, liet ik mijn gedachten meevoeren naar het oude Egypte waar het snikheet was en waar God en Mozes het volk van de farao’s er stevig van langs gaven.
In de maanden die volgden, leerde ik het Oude Testament beter kennen. Er waren nogal wat gruwelijke verhalen te verhapstukken merkte ik. Hoewel ik wist dat het de bedoeling was dat ik me zou overgeven aan het vrijzinnig hervormde geloof, bleef ik volharden in mijn rotsvaste atheïsme. Als de rest begon te bidden, hield ik keihard mijn ogen open. Hoe begeesterend al die vertellingen ook waren, ik kon me er toch niet toe zetten om me over te geven aan een religie waarin zo veel geweld werd gedoogd.
En toen waren we opeens bij het Nieuwe Testament. Dat zal rond kerst geweest zijn, want we lazen het verhaal over Jozef en Maria die naar Bethlehem vertrokken en niet veel later begonnen we met de repetities voor het kerstspel. Ik herinner me nog goed dat ik een dubbelrol kreeg. Ik was zowel schaap als Jozef. De rol van schaap vervulde ik zeer overtuigend met de stoelbekleding uit mijn vaders Renault 4 op mijn rug. Dat was in de jaren zeventig in veel auto’s een schapenvachtje. En voor mijn rol van Jozef deed ik een theedoek uit het keukenkastje van mijn moeder op mijn hoofd met een bandje erom. Ik had als Jozef nogal wat tekst en daarom legde ik tijdens de uiteindelijke voorstelling mijn tekstboekje in de kribbe voor het geval ik een regel zou vergeten. Dat leverde me na afloop onder de kerstboom het compliment op dat ik steeds zo devoot in de kribbe naar het kindeke Jezus had gekeken.
Ik moet toegeven dat het Nieuwe Testament op mij een minder wereldvreemde indruk maakte dan het Oude. Wellicht kwam dat doordat het daarin vooral de hoofdpersoon zélf was die het moest ontgelden. In dat opzicht leek het meer op mijn favoriete jeugdboek, Alleen op de wereld, van Hector Malot, over de beproevingen die Rémi moest ondergaan. En met Rémi kon ik me in die dagen in allerlei opzichten goed identificeren. Maar een groeiend besef dat ik het talent ontbeerde om een échte gelovige te kunnen worden, deed me uiteindelijk toch besluiten om terug te keren naar de eenzaamheid van de stoeprand.
Tegenwoordig loop ik vaak de Martinikerk even binnen. Ik kijk dan altijd even naar boven in het koor. Daar zie je de gerestaureerde, op droge kalk geschilderde bijbeltaferelen. Op de plek waar eens een aartsengel heeft gestaan, is nu een lichte vlek te zien. De restaurateurs zagen blijkbaar geen kans om het witte silhouet op een overtuigende manier weer in te vullen. Een van de belangrijke boodschappers van God lijkt daar dientengevolge zo maar uit de taferelen te zijn weggevlogen. En dát is een mooi gebaar, denk ik dan, zonder te weten wie ik er verantwoordelijk voor mag houden.
De zondag daarop zat ik in de vrijzinnig hervormde kerk van Delfzijl te luisteren naar de verhalen die daar aan de kinderen werden voorgelezen. Het eerste verhaal dat ik hoorde, ging over Mozes die van God de opdracht had gekregen om door te geven aan het volk van Israël dat er door elk gezin een lam geofferd moest worden. Het lam moest gebraden worden en daarna zo snel mogelijk worden opgeschrokt, inclusief de kop, de poten en de ingewanden. De mensen dienden tijdens het eten te blijven staan, alsof ze op het punt stonden om te vertrekken. Bovendien werd ze bevolen om het bloed van het geofferde lam aan de post van hun buitendeur smeren. Het was namelijk zo dat God langs de deuren zou komen om alle oudste zonen van Egypte te doden. Aan het bloed op de deurposten zou hij kunnen zien welke adressen hij moest overslaan.
Ik hoef u niet uit te leggen dat ik nogal ophoorde van dit verhaal over de haastige vreetpartijen, het bloed aan de deurposten en de meedogenloze moordpartijen Gods. Ik vond het allemaal bijzonder fascinerend. Nooit eerder werd ik verwend met zulke spectaculaire fictie. In de koude ruimte van de kerk, zittend op de harde houten banken, liet ik mijn gedachten meevoeren naar het oude Egypte waar het snikheet was en waar God en Mozes het volk van de farao’s er stevig van langs gaven.
In de maanden die volgden, leerde ik het Oude Testament beter kennen. Er waren nogal wat gruwelijke verhalen te verhapstukken merkte ik. Hoewel ik wist dat het de bedoeling was dat ik me zou overgeven aan het vrijzinnig hervormde geloof, bleef ik volharden in mijn rotsvaste atheïsme. Als de rest begon te bidden, hield ik keihard mijn ogen open. Hoe begeesterend al die vertellingen ook waren, ik kon me er toch niet toe zetten om me over te geven aan een religie waarin zo veel geweld werd gedoogd.
En toen waren we opeens bij het Nieuwe Testament. Dat zal rond kerst geweest zijn, want we lazen het verhaal over Jozef en Maria die naar Bethlehem vertrokken en niet veel later begonnen we met de repetities voor het kerstspel. Ik herinner me nog goed dat ik een dubbelrol kreeg. Ik was zowel schaap als Jozef. De rol van schaap vervulde ik zeer overtuigend met de stoelbekleding uit mijn vaders Renault 4 op mijn rug. Dat was in de jaren zeventig in veel auto’s een schapenvachtje. En voor mijn rol van Jozef deed ik een theedoek uit het keukenkastje van mijn moeder op mijn hoofd met een bandje erom. Ik had als Jozef nogal wat tekst en daarom legde ik tijdens de uiteindelijke voorstelling mijn tekstboekje in de kribbe voor het geval ik een regel zou vergeten. Dat leverde me na afloop onder de kerstboom het compliment op dat ik steeds zo devoot in de kribbe naar het kindeke Jezus had gekeken.
Ik moet toegeven dat het Nieuwe Testament op mij een minder wereldvreemde indruk maakte dan het Oude. Wellicht kwam dat doordat het daarin vooral de hoofdpersoon zélf was die het moest ontgelden. In dat opzicht leek het meer op mijn favoriete jeugdboek, Alleen op de wereld, van Hector Malot, over de beproevingen die Rémi moest ondergaan. En met Rémi kon ik me in die dagen in allerlei opzichten goed identificeren. Maar een groeiend besef dat ik het talent ontbeerde om een échte gelovige te kunnen worden, deed me uiteindelijk toch besluiten om terug te keren naar de eenzaamheid van de stoeprand.
Tegenwoordig loop ik vaak de Martinikerk even binnen. Ik kijk dan altijd even naar boven in het koor. Daar zie je de gerestaureerde, op droge kalk geschilderde bijbeltaferelen. Op de plek waar eens een aartsengel heeft gestaan, is nu een lichte vlek te zien. De restaurateurs zagen blijkbaar geen kans om het witte silhouet op een overtuigende manier weer in te vullen. Een van de belangrijke boodschappers van God lijkt daar dientengevolge zo maar uit de taferelen te zijn weggevlogen. En dát is een mooi gebaar, denk ik dan, zonder te weten wie ik er verantwoordelijk voor mag houden.