Wie een winkel binnenstapt, moet geld hebben om iets te kopen en anders heeft hij er niets te zoeken. Maar zelfs als je het geld hebt, kan het nog zijn dat je er wordt weggekeken. Nog niet zo lang geleden zag ik een aardig jasje hangen in een etalage in de Kalverstraat in Amsterdam. Ik opende de winkeldeur en werd bijna van mijn voeten geblazen door de naar muziek neigende industriegeluiden die daar uit de boxen knalden. Ik vermande me en trad voorwaarts. Bij de kassa stond een halfnaakt meisje te dansen. Ze had haar ogen dicht en er bevond zich een enorme kluit kauwgum in haar mond die ze fanatiek bewerkte op de beat van het lawaai. Ik keek of er iemand was tot wie ik me kon richten maar er was verder niemand.
‘Hallo,’ schreeuwde ik om boven het geloei uit te komen.
Geschrokken draaide ze zich naar me om. Ze keek me erg boos aan. Haar blik gleed over mijn jas, mijn broek en mijn schoenen. Ik wist wat ze dacht. Wat doet die ouwe lul hier?
‘What do you want?’ schreeuwde ze.
Ik keek of ik het jasje ergens op een rek zag hangen, maar ik vond het niet.
‘Nothing!’ gilde ik overdonderd en ik verliet halsoverkop de zaak.
Dergelijke confrontaties zullen tot het verleden gaan behoren, want als je de berichten mag geloven zijn winkels langzaamaan aan het verdwijnen uit het Nederlandse straatbeeld. In alle steden word je op steeds meer voorheen prominente plekken weemoedig aangegaapt door lege etalages. Pleintjes waar ooit de dames en heren flaneerden met tassen vol nieuwe kleren worden overgenomen door Neêrlands jeugd met petjes en bontkraagjes die om de tien minuten controleren of hun scooters nog wel willen starten. En de grote winkelketens die ooit met volle kracht koers hielden op open zee moeten nu moeizaam laverend de ene na de andere Titanic-ijsberg omzeilen, af en toe een filiaal afstotend of een doorstart makend.
Winkelstraten zijn al zo oud als de weg naar Rome. De oudste die ik ooit bezocht bevinden zich in Pompeï. Ook deze winkels kenden een noodlottig einde. Ze werden in het jaar 79 bedolven onder een vijf meter dikke laag vulkanische as. Je ziet nog altijd aan de reclameschilderingen op de gevelruïnes wat men er allemaal kon kopen. In de negentiende eeuw ontstonden er in Europa winkelstraten die zelfs wereldberoemd werden: de Champs Elysées, de Kurfürstendamm, Oxford Street, de Via Condotti en de Grande Rue de Pera. Klaarblijkelijk is winkelen al millennia lang een geliefde tijdsbesteding.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik er zelf maar weinig aanleg voor heb. Dat heeft ermee te maken dat ik me nogal nerveus begin te voelen als mensen aardig tegen me gaan doen enkel en alleen omdat ik hun klant ben. Er waren tijden dat verkopers me nog niet zagen als een potentiele afnemer en toen leerde ik dat ik zonder geld in het geheel niet welkom was. Rond mijn zestiende frequenteerde ik een boekhandel in Delfzijl omdat ik nooit kon wachten de eerste regels te lezen van de nieuwe Mulisch, Nooteboom, De Winter. Het duurde weken voordat de nieuwe titels in de bibliotheek verschenen en zo veel geduld had ik nu eenmaal niet. Als ik de winkel binnenstapte, klonk er een schel belletje. De eigenaar kwam altijd onmiddellijk naar me toe om te vragen of hij me kon helpen. Ik vroeg hem dan of ik de nieuwe roman van puntjepuntje even mocht vasthouden. In het begin mocht dat nog wel, hoewel dat direct al niet van harte ging.
‘Even kijken hoe het begint,’ zei ik dan.
Tot mijn irritatie bleef de boekverkoper steeds straf naast mij staan alsof hij vermoedde dat ik het, als ik de kans schoon zag, met de roman onder de arm op een lopen zou zetten richting de uitgang.
‘En?’ vroeg hij, als ik de eerste alinea nog maar nauwelijks gelezen had.
‘Mwa,’ antwoordde ik en ik gaf hem het boek terug. Er zat vervolgens niets anders op dan op te stappen.
Enkele jaren later ging ik samen met mijn goede vriend Rico regelmatig naar een muziekinstrumentenzaak in Appingedam. We hadden samen een band opgericht. We beschikten weliswaar over versterkers en gitaren, maar we vonden het af en toe ook wel prettig om een potje te jammen op de wat duurde spullen. Achter in de zaak was een kleine ruimte waar klanten zich konden terugtrekken met blokfluiten, trommels en gitaren om te bepalen of die qua klank en touché bevielen. Daar hebben wij uren doorgebracht. Als we uitgespeeld waren, zetten we de gitaren weer terug op hun plek en liepen we naar de kassa.
‘Doet u deze maar,’ zeiden we dan. We legden dan één plectrum van een dubbeltje op de toonbank omdat we vonden dat we het niet konden maken om de eigenaar helemaal in de kou te laten staan, welopgevoed als we waren.
De winkels maken plaats voor internetsites waar alles te krijgen is en die door iedereen vrijelijk bezocht kunnen worden. Geen schelle belletjes meer. Geen plectra meer als aflaat. En ook geen halfnaakte leeftijd discriminerende schreeuwverkoopsters meer. Je bestelt gewoon wat je hebben wilt en je hoeft niet eens direct te betalen. Het leven wordt steeds eenvoudiger.
Geschrokken draaide ze zich naar me om. Ze keek me erg boos aan. Haar blik gleed over mijn jas, mijn broek en mijn schoenen. Ik wist wat ze dacht. Wat doet die ouwe lul hier?
‘What do you want?’ schreeuwde ze.
Ik keek of ik het jasje ergens op een rek zag hangen, maar ik vond het niet.
‘Nothing!’ gilde ik overdonderd en ik verliet halsoverkop de zaak.
Dergelijke confrontaties zullen tot het verleden gaan behoren, want als je de berichten mag geloven zijn winkels langzaamaan aan het verdwijnen uit het Nederlandse straatbeeld. In alle steden word je op steeds meer voorheen prominente plekken weemoedig aangegaapt door lege etalages. Pleintjes waar ooit de dames en heren flaneerden met tassen vol nieuwe kleren worden overgenomen door Neêrlands jeugd met petjes en bontkraagjes die om de tien minuten controleren of hun scooters nog wel willen starten. En de grote winkelketens die ooit met volle kracht koers hielden op open zee moeten nu moeizaam laverend de ene na de andere Titanic-ijsberg omzeilen, af en toe een filiaal afstotend of een doorstart makend.
Winkelstraten zijn al zo oud als de weg naar Rome. De oudste die ik ooit bezocht bevinden zich in Pompeï. Ook deze winkels kenden een noodlottig einde. Ze werden in het jaar 79 bedolven onder een vijf meter dikke laag vulkanische as. Je ziet nog altijd aan de reclameschilderingen op de gevelruïnes wat men er allemaal kon kopen. In de negentiende eeuw ontstonden er in Europa winkelstraten die zelfs wereldberoemd werden: de Champs Elysées, de Kurfürstendamm, Oxford Street, de Via Condotti en de Grande Rue de Pera. Klaarblijkelijk is winkelen al millennia lang een geliefde tijdsbesteding.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik er zelf maar weinig aanleg voor heb. Dat heeft ermee te maken dat ik me nogal nerveus begin te voelen als mensen aardig tegen me gaan doen enkel en alleen omdat ik hun klant ben. Er waren tijden dat verkopers me nog niet zagen als een potentiele afnemer en toen leerde ik dat ik zonder geld in het geheel niet welkom was. Rond mijn zestiende frequenteerde ik een boekhandel in Delfzijl omdat ik nooit kon wachten de eerste regels te lezen van de nieuwe Mulisch, Nooteboom, De Winter. Het duurde weken voordat de nieuwe titels in de bibliotheek verschenen en zo veel geduld had ik nu eenmaal niet. Als ik de winkel binnenstapte, klonk er een schel belletje. De eigenaar kwam altijd onmiddellijk naar me toe om te vragen of hij me kon helpen. Ik vroeg hem dan of ik de nieuwe roman van puntjepuntje even mocht vasthouden. In het begin mocht dat nog wel, hoewel dat direct al niet van harte ging.
‘Even kijken hoe het begint,’ zei ik dan.
Tot mijn irritatie bleef de boekverkoper steeds straf naast mij staan alsof hij vermoedde dat ik het, als ik de kans schoon zag, met de roman onder de arm op een lopen zou zetten richting de uitgang.
‘En?’ vroeg hij, als ik de eerste alinea nog maar nauwelijks gelezen had.
‘Mwa,’ antwoordde ik en ik gaf hem het boek terug. Er zat vervolgens niets anders op dan op te stappen.
Enkele jaren later ging ik samen met mijn goede vriend Rico regelmatig naar een muziekinstrumentenzaak in Appingedam. We hadden samen een band opgericht. We beschikten weliswaar over versterkers en gitaren, maar we vonden het af en toe ook wel prettig om een potje te jammen op de wat duurde spullen. Achter in de zaak was een kleine ruimte waar klanten zich konden terugtrekken met blokfluiten, trommels en gitaren om te bepalen of die qua klank en touché bevielen. Daar hebben wij uren doorgebracht. Als we uitgespeeld waren, zetten we de gitaren weer terug op hun plek en liepen we naar de kassa.
‘Doet u deze maar,’ zeiden we dan. We legden dan één plectrum van een dubbeltje op de toonbank omdat we vonden dat we het niet konden maken om de eigenaar helemaal in de kou te laten staan, welopgevoed als we waren.
De winkels maken plaats voor internetsites waar alles te krijgen is en die door iedereen vrijelijk bezocht kunnen worden. Geen schelle belletjes meer. Geen plectra meer als aflaat. En ook geen halfnaakte leeftijd discriminerende schreeuwverkoopsters meer. Je bestelt gewoon wat je hebben wilt en je hoeft niet eens direct te betalen. Het leven wordt steeds eenvoudiger.