Het is 50 jaar geleden dat Bob Dylan ‘Like a Rolling Stone’ opnam, een nummer dat mijn bestaan dusdanig op de kop zette dat ik uiteindelijk zelfs Bob Dylan wérd doordat hij in mij incarneerde. Om uit te kunnen leggen hoe dat ging, moet ik eerst teruggaan naar 1984, het jaar waarin ik Bob Dylan ontdekte. Ik was toen 16 jaar en ik was net begonnen me voor te bereiden op mijn toekomst als rockartiest en Dylan was 43 en had even daarvoor zijn veelvuldig gehekelde gospelperiode afgesloten.
Mijn ontdekking geschiedde dankzij het roemruchte NCRV-radioprogramma LP Pop Special. Dj Henk Mouwe besteedde daarin wekelijks aandacht aan pas verschenen grammofoonplaten door er telkens twee nummers van te draaien. Ik luisterde trouw, met een notitieblokje binnen handbereik. Op een buitengewone dag noteerde ik ‘Bob Dillon’. Van zijn nieuwe langspeelplaat Infidels werd naast een ander nummer het prachtige ‘Jokerman’ gedraaid. Ik was onmiddellijk verkocht. Ik had de toekomst van de rock–'n–roll gezien.
Mijn ontdekking geschiedde dankzij het roemruchte NCRV-radioprogramma LP Pop Special. Dj Henk Mouwe besteedde daarin wekelijks aandacht aan pas verschenen grammofoonplaten door er telkens twee nummers van te draaien. Ik luisterde trouw, met een notitieblokje binnen handbereik. Op een buitengewone dag noteerde ik ‘Bob Dillon’. Van zijn nieuwe langspeelplaat Infidels werd naast een ander nummer het prachtige ‘Jokerman’ gedraaid. Ik was onmiddellijk verkocht. Ik had de toekomst van de rock–'n–roll gezien.
De eerstvolgende maandag haastte ik me na schooltijd naar de fonotheek in de Molenberg te Delfzijl om te kijken of ze daar de plaat van de nieuwe ster aan mijn firmament al hadden aangeschaft. Wie schetst mijn verbazing toen ik in de bakken de hele rij albums zag staan die deze artiest klaarblijkelijk al had uitgebracht. Er stond zelfs een doos tussen met daarin drie elpees waarop het beste wat hij sinds de jaren zestig had gemaakt was verzameld. Die nam ik mee.
Thuis viel me vervolgens een muzikale openbaring ten deel. Ik hoorde voor het eerst van mijn leven ‘Like a Rolling Stone’. Ik draaide het nog eens en nog eens en ik bleef het draaien tot ik de tekst luidkeels mee kon brullen en een buurvrouw kwam vragen of het wat zachter kon. Maar dat ging niet: ik had een soort licht waargenomen dat mij tot dan toe niet had bereikt.
Ik beschikte in die dagen al over een gitaar en ik kon de basisakkoorden spelen. Tot dan toe had ik mezelf echter voorgehouden dat ik niet kon zingen. Met Dylan als voorbeeld durfde ik ‘m ineens van jetje te geven en ik ontdekte algauw de geheimen van mijn ware vocale complexie, niet tot ieders genoegen overigens, maar daar liet ik me niet door weerhouden. Binnen enkele weken studeerde ik een heel repertoire in dat ik daarna te pas en te onpas ten gehore bracht op schoolfeestjes en tijdens de vakanties op campings op Ameland en Terschelling.
Na vier jaar kwam ik in een studentenhuis terecht waar een van de bewoners een grote poster van Bob Dylan op zijn kamer had hangen. Guido heette hij. We werden dikke maatjes en we begonnen een band. We speelden alleen maar eigen nummers, maar wie goed luisterde kon wel horen door wie we waren beïnvloed. Toen het echte leven zich ten slotte aandiende, werd Guido dokter en maakte ik me uit de voeten naar Italië, waar ik werk vond op de op een na grootste camping van Europa in de buurt van Venetië.
Daar is het gebeurd. Het begon ermee dat ik bij wijze van experiment een van de barbecuefeestjes op de camping mocht opluisteren met mijn muziek. Het was een overdonderend succes, vooral dankzij de Engelse campinggasten die geplaagd werden door een niet te lessen dorst naar meezingers. Hoe meer ze dronken, des te harder krijsten ze mee. Ik mocht terugkomen bij het feest de week erna. En ook bij dat van de week daarna. En toen kwamen ze algauw van een verderop gelegen camping vragen of ik daar ook wilde spelen. Het duurde niet lang voordat ik elke avond ergens op een camping in de buurt een optreden mocht komen verzorgen.
Op een avond werd ik vanuit het publiek aangestaard door vier diepbruine ogen waar een bovengemiddeld grote ontroering uit sprak. Het waren de ogen van een negenjarig jongetje en zijn schrikbarend mooie moeder. Nadat ik uitgezongen was, kwamen ze naar me toe. De moeder vertelde me dat ze in Rome woonden en ze vroeg me of ik vaker speelde. Ik vertrouwde haar toe dat ik de avond daarop op een camping in de buurt was uitgenodigd om de boel op te vrolijken. Ze vroeg of ze daar bij mochten zijn en ik zei dat ik ze graag terug wilde zien. Tijdens de avonden die volgden zaten ze steeds vooraan. De moeder huilde soms als ik een droevig nummer zong en eenmaal raakte ik daardoor de tekst kwijt.
Op een van de campings stond een muziekinstallatie met een cassettedeck. Daar deed ik na afloop van mijn optreden die avond voor de grap een cassettebandje in met daarop Dylans Greatest Hits. Terwijl Dylans geëxalteerde uithalen uit de speakers schalden, kwam het Romeinse jongetje naar mij toegesneld.
‘Great, you made a record too,’ schreeuwde hij uitzinnig van blijdschap. Zijn moeder zag ik even verderop staan. Zij glunderde.
Ik gaf het jongetje het cassettebandje met de Greatest Hits. De avond daarna zaten ze er weer. ‘Bob’ noemden ze me toen ik klaar was en er leek bij hen geen twijfel meer te bestaan over mijn ware identiteit. Ik sprak ze niet tegen, wetende dat het in dit leven vooral de illusies zijn die ons op de been houden. Ik was nog anderhalve week Bob. Toen gingen ze terug naar Rome.
Thuis viel me vervolgens een muzikale openbaring ten deel. Ik hoorde voor het eerst van mijn leven ‘Like a Rolling Stone’. Ik draaide het nog eens en nog eens en ik bleef het draaien tot ik de tekst luidkeels mee kon brullen en een buurvrouw kwam vragen of het wat zachter kon. Maar dat ging niet: ik had een soort licht waargenomen dat mij tot dan toe niet had bereikt.
Ik beschikte in die dagen al over een gitaar en ik kon de basisakkoorden spelen. Tot dan toe had ik mezelf echter voorgehouden dat ik niet kon zingen. Met Dylan als voorbeeld durfde ik ‘m ineens van jetje te geven en ik ontdekte algauw de geheimen van mijn ware vocale complexie, niet tot ieders genoegen overigens, maar daar liet ik me niet door weerhouden. Binnen enkele weken studeerde ik een heel repertoire in dat ik daarna te pas en te onpas ten gehore bracht op schoolfeestjes en tijdens de vakanties op campings op Ameland en Terschelling.
Na vier jaar kwam ik in een studentenhuis terecht waar een van de bewoners een grote poster van Bob Dylan op zijn kamer had hangen. Guido heette hij. We werden dikke maatjes en we begonnen een band. We speelden alleen maar eigen nummers, maar wie goed luisterde kon wel horen door wie we waren beïnvloed. Toen het echte leven zich ten slotte aandiende, werd Guido dokter en maakte ik me uit de voeten naar Italië, waar ik werk vond op de op een na grootste camping van Europa in de buurt van Venetië.
Daar is het gebeurd. Het begon ermee dat ik bij wijze van experiment een van de barbecuefeestjes op de camping mocht opluisteren met mijn muziek. Het was een overdonderend succes, vooral dankzij de Engelse campinggasten die geplaagd werden door een niet te lessen dorst naar meezingers. Hoe meer ze dronken, des te harder krijsten ze mee. Ik mocht terugkomen bij het feest de week erna. En ook bij dat van de week daarna. En toen kwamen ze algauw van een verderop gelegen camping vragen of ik daar ook wilde spelen. Het duurde niet lang voordat ik elke avond ergens op een camping in de buurt een optreden mocht komen verzorgen.
Op een avond werd ik vanuit het publiek aangestaard door vier diepbruine ogen waar een bovengemiddeld grote ontroering uit sprak. Het waren de ogen van een negenjarig jongetje en zijn schrikbarend mooie moeder. Nadat ik uitgezongen was, kwamen ze naar me toe. De moeder vertelde me dat ze in Rome woonden en ze vroeg me of ik vaker speelde. Ik vertrouwde haar toe dat ik de avond daarop op een camping in de buurt was uitgenodigd om de boel op te vrolijken. Ze vroeg of ze daar bij mochten zijn en ik zei dat ik ze graag terug wilde zien. Tijdens de avonden die volgden zaten ze steeds vooraan. De moeder huilde soms als ik een droevig nummer zong en eenmaal raakte ik daardoor de tekst kwijt.
Op een van de campings stond een muziekinstallatie met een cassettedeck. Daar deed ik na afloop van mijn optreden die avond voor de grap een cassettebandje in met daarop Dylans Greatest Hits. Terwijl Dylans geëxalteerde uithalen uit de speakers schalden, kwam het Romeinse jongetje naar mij toegesneld.
‘Great, you made a record too,’ schreeuwde hij uitzinnig van blijdschap. Zijn moeder zag ik even verderop staan. Zij glunderde.
Ik gaf het jongetje het cassettebandje met de Greatest Hits. De avond daarna zaten ze er weer. ‘Bob’ noemden ze me toen ik klaar was en er leek bij hen geen twijfel meer te bestaan over mijn ware identiteit. Ik sprak ze niet tegen, wetende dat het in dit leven vooral de illusies zijn die ons op de been houden. Ik was nog anderhalve week Bob. Toen gingen ze terug naar Rome.