door Mieke Lageschaar
Esmé van den Boom (1993) is de nieuwe huisdichter van de Rijksuniversiteit Groningen. Bij de opening van het academisch jaar droeg ze niet alleen een van haar gedichten voor, maar ze gaf ook een korte toespraak over de toekomst van de Letteren. Ze is blij om deel uit te maken van de traditie van huisdichters en hoopt dat er in het jaar 2100, wanneer de honderdste huisdichter zijn aantrede moet doen, er nog professors in de letteren zijn en dat de faculteit nog bestaat. Een scherpe jonge vrouw, waar we graag meer van willen weten.
Esmé van den Boom (1993) is de nieuwe huisdichter van de Rijksuniversiteit Groningen. Bij de opening van het academisch jaar droeg ze niet alleen een van haar gedichten voor, maar ze gaf ook een korte toespraak over de toekomst van de Letteren. Ze is blij om deel uit te maken van de traditie van huisdichters en hoopt dat er in het jaar 2100, wanneer de honderdste huisdichter zijn aantrede moet doen, er nog professors in de letteren zijn en dat de faculteit nog bestaat. Een scherpe jonge vrouw, waar we graag meer van willen weten.
Hoe komen je gedichten tot stand?
Mijn gedichten komen onder andere tot stand door fascinatie. Zo ben ik me laatst gaan afvragen of komkommers en meloenen uit dezelfde familie komen. Dit soort fascinaties leiden meestal tot onderzoek doen, waarna er soms een gedicht uitkomt. Maandag 19:00 kwam niet voort uit fascinatie, maar uit een pijnpunt. Voor mijn huisdichtersollicitatie moest ik van mezelf een gedicht schrijven dat een beetje eng was om te schrijven. Ik ben teruggegaan naar één van de meest pijnlijke moment uit mijn leven, heb oude e-mails erbij gepakt en hieruit gesampled. Samplen van tekst doe ik veel, vooral vanuit nieuwsartikelen en persoonlijke e-mails. En soms maak ik gedichten als ik ergens boos over ben. Een gedicht dat je kunt verwachten gaat over witte mannen. Joost de Vries, die vorig jaar gastschrijver was aan de RUG, heeft in juli een slecht stuk geschreven in de Groene Amsterdammer. Hij heeft het over witte mannen als grote minderheid, omdat ongeveer 25% van de Nederlandse bevolking maar een witte man is. Daarmee gooit hij alle minderheden op een grote hoop terwijl dat natuurlijk niet is hoe het werkt. Op zich zijn de cijfers niet zo relevant, wel relevant is het aantal grote redenatiefouten die De Vries maakt in een landelijk medium. Hij doet alsof kritiek op die groep witte mannen compleet ongegrond is terwijl dat net zo ongenuanceerd is als hij die kritiek doet voorkomen. Vandaar dat ik nog een appeltje met hem te schillen heb.
Wat is volgens jou een goed gedicht?
Ik was bij de letterenlezing van Ramsey Nasr. Hij zei dat poëzie vaak wordt gezien als verrijkend, maar dat een gedicht eigenlijk afbreekt. Een gedicht drukt op pijnpunten en maakt je op die manier zwakker. Daar ben ik het mee eens. Ik ben ervan overtuigd dat weerhaakjes essentieel zijn. Het hoeft niet per se pijnlijk te zijn, een gedicht kan zich ook vastzetten in je gedachten. En als je die vaste punten loskrijgt is dat niet per definitie makkelijk. Ik houd van vormvaste gedichten, ook al schrijf ik ze zelf niet. En ik schuw eindrijm niet, zeker bij voordrachten kan het ervoor zorgen dat het beter aankomt.
Kun je zeggen dat jouw gedichten ergens over gaan?
Mijn gedichten hebben altijd een boodschap. Als een gedicht louter een woordspeling is, voelt het aan als een leeg omhulsel. Voor een gedicht doe ik altijd onderzoek vanuit een pasgeboren fascinatie of ik schrijf vanuit mijn emotie. Ik wil graag nog leren hoe ik meer grapjes kan gebruiken in mijn gedichten. Ik wil de balans vinden tussen een boodschap en een vleugje humor, de boodschap mag namelijk niet afgezwakt worden.
Wanneer begon je met het schrijven van gedichten? En wanneer ben je begonnen met het schrijven van liedjes?
Ik was 10 of 11 jaar toen ik begon met schrijven van gedichten, maar ben daarna weer gestopt. Drie jaar geleden heb ik tevens gesolliciteerd voor de positie als huisdichter, maar ik had toen eigenlijk niets om over te schrijven. Een half jaar geleden ben ik weer echt begonnen met schrijven en maakte ik me klaar voor het huisdichterschap. Als 18-jarige student kwam ik naar Groningen om Nederlands te studeren. In het begin van mijn studententijd kwam ik op een open podium terecht waar ik contact legde met John Hekert, een in Groningen gevestigde muzikant en songwriter. Hij heeft me veel geholpen en heeft me aangespoord om zelf liedjes te schrijven in plaats van alleen maar covers te spelen. Hij was een geweldige mentor.
Welke dichters en welke artiesten hebben jou beïnvloed?
Eefje de Visser, hoe zij ritmisch met tekst omgaat, is heel inspirerend. Haar melodieën zijn heel goed, maar daar heb je qua schrijven op papier natuurlijk niet zoveel aan. Lucy Rose luisterde ik veel toen ik 16 was. Ik vond niet al haar teksten even mooi, maar dan was het lied wel leuk. Dit gaf inspiratie om het gewoon te doen, muziek maken: niet alles hoeft perfect te zijn om een leuk lied te maken. Else Kemps, die de zevende editie van de Turinggedichtenwedstrijd won, en Jante Wortel waren grote inspiratiebronnen voor mijn recente gedichten. Het zijn beide mensen met een hele bijzondere dichtstijl. Andere inspiratiebronnen zijn Joost Oomen, Rutger Kopland, M. Vasalis, Maud Vanhauwaert, Ellen Deckwitz en Anne Vegter. Kasper Peeters is in zijn omgang met kinderen een inspiratie. Hoe hij zo klein durft te dichten en hoe dat dan aanslaat bij kinderen is prachtig om te zien.
Waarom moeten mensen meer gedichten lezen?
Als mensen geen gedichten willen lezen, wil ik het ze ook niet opdringen. Ik pleit wel voor openbare poëzie. Denk dan aan stoeptegels waar gedichten opstaan. Mensen zijn tegenwoordig zo rationeel georiënteerd, poëzie kan daarvan afleiden, waardoor je iets beseft wat je eerst nog niet deed. Lezen gebeurt namelijk met je gedachten én met je lichamelijke gevoel. Poëzie heeft de mogelijkheid om niet de rechte lijn te volgen maar om van A naar B te gaan via een omweg. Het laat je voelen dat een ander pad ook goed is.
Hoe zie jij de toekomst van poëzie?
Het kan drie kanten opgaan. De eerste optie is dat het een nieuwe elitehobby wordt voor yuppen. De volgende optie is dat poëzie helemaal uitsterft omdat niemand meer het belang van letteren inziet. Poëzie wordt nu al steeds minder verkocht, de letteren zouden failliet kunnen gaan. De laatste kant is het meest hoopvol. Mensen blijven zoeken naar zingeving en naar zichzelf. Misschien gaat het geloof failliet en zullen de mensen dan inzien dat literatuur nieuwe perspectieven biedt. Zoals George R.R. Martin zei: ‘A reader lives a thousand lives.’
In ons interview in 2015 vertelde je dat je graag popster wilde worden en een boekwinkel met een koffiehoek wilde bezitten over tien jaar. Hoe zie je jouw toekomst nu?
Popster wil ik nog steeds graag worden, die boekwinkel hoeft van mij niet meer zo. Ik ben begonnen met studeren voor een lesbevoegdheid, maar na acht weken ben ik gestopt vanwege burn-outverschijnselen. De stress speelde me parten, dus popster wordt het waarschijnlijk niet meer. Gelukkig heb ik een hele leuke baan bij het Poëziepaleis waar ik af en toe alles met elkaar kan combineren. Ook mijn praktijkgerichte opleiding Writing, Editing and Mediating bevalt heel goed. Ik ga er altijd vanuit dat er heel veel verschillende plannen A zijn, maar daarnaast zijn er nog genoeg veilige plannen om op over te stappen als een plan A niet lukt. Zo was popster worden een plan A en is het Poëziepaleis een veilig alternatief plan.
Maandag 19:00
Mijn moeder belt om me te herinneren
Belt als ik in het dokter de donker hoor, migraine is gewoon koppijn
het heeft er niets mee te maken
Ze heeft het ons geleerd: je kunt veel zeggen als je begint met “ik vind”
Hij rijdt twee uur om mij te spreken, stuurt van tevoren een brief met spelfouten
Er is een briefhoofd met mijn adres, hij schrijft “beste” maar ik weet beter
Ik neem me voor hem niet binnen te laten
We gaan uit eten
Ik trek aan: hoge hakken, nette blouse, want
hij verwacht, hij rekent altijd
op afstand (en rekent af)
Hij weet van de migraine, zegt dat ik koel moet slapen
Het is buiten vijfendertig graden, ik denk “ik vind, ik vind, ik vind”
Hij maakt zich zorgen: ik lijk op zijn moeder
Ik heb geen beeld van Jezus en geen televisie
Ik kook geen groentesoep, maar
Hij houdt van haar en ik niet
Hij wijst op verschillende strategieën om de boel draaiende te houden
Waaronder: rationaliteit; zelfdiscipline; sportschool
Spreekt in kernwoorden als “balans” en “levensles”
Ik denk “notulen maken à bulletpoints”
Ik heb leren lezen op zijn schoot en tussen regels door
Kan ik nog woorden maken
Ik heb blaren van de schoenen, zeg ik
Wil je me dragen?
Esmé van den Boom
Mijn moeder belt om me te herinneren
Belt als ik in het dokter de donker hoor, migraine is gewoon koppijn
het heeft er niets mee te maken
- Om me te herinneren dat ik een afspraak heb voor een gesprek met mijn vader
Ze heeft het ons geleerd: je kunt veel zeggen als je begint met “ik vind”
Hij rijdt twee uur om mij te spreken, stuurt van tevoren een brief met spelfouten
Er is een briefhoofd met mijn adres, hij schrijft “beste” maar ik weet beter
Ik neem me voor hem niet binnen te laten
We gaan uit eten
Ik trek aan: hoge hakken, nette blouse, want
hij verwacht, hij rekent altijd
op afstand (en rekent af)
Hij weet van de migraine, zegt dat ik koel moet slapen
Het is buiten vijfendertig graden, ik denk “ik vind, ik vind, ik vind”
Hij maakt zich zorgen: ik lijk op zijn moeder
Ik heb geen beeld van Jezus en geen televisie
Ik kook geen groentesoep, maar
Hij houdt van haar en ik niet
Hij wijst op verschillende strategieën om de boel draaiende te houden
Waaronder: rationaliteit; zelfdiscipline; sportschool
Spreekt in kernwoorden als “balans” en “levensles”
Ik denk “notulen maken à bulletpoints”
Ik heb leren lezen op zijn schoot en tussen regels door
Kan ik nog woorden maken
Ik heb blaren van de schoenen, zeg ik
Wil je me dragen?
Esmé van den Boom