Op een dag kun je niet meer kiezen
hoe je wakker wordt, ontwaak je
diagonaal gestrekt in je eigen bed.
De dromen van je afgegleden.
Het dekbed als een dikke trouwjurk
om je heen geklemd.
Wat de een krijgt wordt de ander afgenomen.
Je stapt uit bed en loopt naar het toilet.
Daar wacht je op de dag die zonder jou begonnen is,
een moeder die jou nooit meer belt, een vrouw
die haar kind vergeten is.
Op de dagkalender zie je
dat deze dag een feestdag is.
Je hand maakt een gebaar
maar het betekent niets.
Jan Glas
Hoe komen je gedichten tot stand?
Ik ben van huis uit beeldend kunstenaar. Ik heb een grote behoefte om dingen vorm te geven. Dat had ik als kind al. Ik zat op school altijd te tekenen. Bij de beeldende kunst begint het met een beeld. In mijn poëzie is dat ook zo. In het begin schreef ik nogal vanuit een idee, zo van het gedicht moet gaan over een bepaald onderwerp. Ik had het verhaaltje al een beetje in mijn hoofd en dat moest dan alleen nog goed op papier komen. Tegenwoordig begint het altijd met een enkele zin. Die hoor of lees ik ergens of die komt in me op. Het is altijd een zin die een belofte in zich heeft, een regel die om meer regels vraagt.
Wat is volgens jou een goed gedicht?
De beste gedichten zijn die waarvan ik niet begrijp waarom ze zo goed zijn. Het gaat daarbij om vrijheid. Poëzie schrijven is altijd een gevecht met de begrenzingen. Bij een goed gedicht denk ik vaak: hoe krijgt de dichter het voor elkaar om zo veel beelden bijeen te brengen. Ik vind het bovendien belangrijk dat een dichter laat zien dat hij de regie in handen houdt. Bij poëzie van vooral jonge dichters denk ik regelmatig: dat zijn alleen maar bij elkaar gezochte fragmenten, een hoop leuke ideeën achter elkaar, maar het is niet gelukt om er een bepaalde eenheid in te creëren. Wat mij betreft moet een dichter door middel van een zekere regie laten zien dat hij gebruik weet te maken van een maximale hoeveelheid zich toegeëigende vrijheid. Ik houd vooral ook van gedichten waarin de dichter zichzelf niet al te serieus neemt: relativering!
Kun je zeggen dat jouw gedichten ergens over gaan?
Dat vind ik moeilijk. Ik heb bijvoorbeeld veel gedichten geschreven over de liefde en de onmogelijkheid om contact te maken. Hierin voel ik verwantschap met de thematiek van de Engelse dichter Philip Larkin, die ik erg bewonder. Maar ik denk niet dat je kunt zeggen dat mijn gedichten daar dan ook vooral over gaan. Moeilijk. Ik denk niet dat ik hier een duidelijk antwoord op kan geven.
‘Op een dag’ is een gedicht over een moeder-kindverhouding. Wat heb je met dat thema?
Het is eigenlijk het afscheid van een moeder die dood is, het gegeven dat je geen kind meer bent, dat er niemand meer is die je aanstuurt van boven. Je bent zelf aan zet, maar je hebt een leven waar niet meer zo veel aan zal veranderen. Het was lastig om dicht bij mijn moeder te komen. Als ik met haar aan de telefoon zat, had ik fijne gesprekken met haar, maar als ik bij haar op bezoek was, ontstonden er al gauw allerlei ergernissen. Uit dit gedicht spreekt een zeker zelfmedelijden. Dat vind ik er ook mooi aan.
Weet je nog wanneer je begon met het schrijven van gedichten?
Ik begon pas toen ik een jaar of 37 was. Ik was als beeldend kunstenaar vastgelopen: elk idee werd telkens vooral heel veel materiaal. Wat aanvankelijk nog alle kanten uit kon, resulteerde in een object van hout of metaal en had eigenlijk nog maar weinig te maken met het vloeibare dat ik in eerste aanzet in mijn hoofd had. Toen ben ik voor de grap wat dingetjes gaan schrijven in het Gronings, lollige dingetjes. Vervolgens heb ik een aantal teksten geschreven voor Hanneke Kappen. Toen ontdekte ik dat ik met schrijven ook kon vormgeven, maar dan zonder dat ik te maken had met de begrenzingen van het materiaal.
Welke dichters hebben jou beïnvloed?
Dat is een hele tijd H.H. ter Balkt geweest. Het eerste wat ik van hem las was Groenboek uit 1973 en dat vond ik gewéldig: allemaal gedichten over planten. Gedichten van Tonnus Oosterhoff en K. Michel vind ik ook altijd heel inspirerend om te lezen. En ik houd van de gedichten van Wallace Stevens en dan vooral van het gedicht ‘Final Soliloquy of the Interior Paramour’. Dat heeft me geholpen om eindelijk te snappen waar het in religie om gaat en om het te kunnen laten voor wat het is.
Waarom moeten mensen meer gedichten lezen?
Ik vind het belangrijk dat mensen in elk geval in aanraking komen met een vórm van poëzie, ook al is het een reclametekst of een songtekst. Ik geef wel workshops aan studenten die helemaal niets van poëzie weten. Ik hoop dan altijd dat ik ze duidelijk kan maken dat poëzie ook te maken heeft met hun eigen leven, dat gedichten in taal zaken vormgeven die iedereen aangaan: dood, liefde, eenzaamheid.
Hoe zie jij de toekomst van de poëzie?
Zolang er mensen doodgaan en er rampen gebeuren en we proberen iets van het leven te snappen en blijven zoeken naar manieren om dat alles onder woorden te brengen, zal er poëzie zijn. En: ik zie nu ook weer al die jonge jongens die met poëzie de meisje weten te paaien. Ook dat zal altijd doorgaan.