door Ronald Ohlsen
Pauline Sparreboom (1989) groeide op in de Noordoostpolder, Flevoland. Nadat ze haar vwo-diploma had gehaald, woonde ze een jaar in Leuven. Ze kwam naar Groningen om filosofie en Nederlandse taal en cultuur te gaan studeren. In het studiejaar 2012-2013 was ze huisdichter van de Rijksuniversiteit Groningen. Iedere maand stond er een gedicht van Pauline in de Universiteitskrant. Dit jaar verschijnt haar dichtbundel De dagen, de dingen.
Pauline Sparreboom (1989) groeide op in de Noordoostpolder, Flevoland. Nadat ze haar vwo-diploma had gehaald, woonde ze een jaar in Leuven. Ze kwam naar Groningen om filosofie en Nederlandse taal en cultuur te gaan studeren. In het studiejaar 2012-2013 was ze huisdichter van de Rijksuniversiteit Groningen. Iedere maand stond er een gedicht van Pauline in de Universiteitskrant. Dit jaar verschijnt haar dichtbundel De dagen, de dingen.
Hoe komen je gedichten tot stand?
Dat begint eigenlijk altijd met het werk van anderen. Ik lees heel veel. Er zijn al zo veel mooie vondsten terug te vinden in die werken. Daar ga ik dan mee aan de haal. ‘Het kolkt’ is in opdracht gemaakt. Het moest gaan over Hendrik Nicolaas Werkman. Ik wist weinig over hem. In zo’n geval trakteer ik mezelf op een middagje boekhandel waar ik op zoek ga naar bundels die met het onderwerp te maken hebben of boeken met achtergrondinformatie. Toevallig had ik een paar maanden tevoren een bundel gekocht van de Vlaamse dichter Charles Ducal. Ik vond het ritme van zijn poëzie helemaal geweldig. Ik vond dat helemaal bij Werkman passen en ik heb me daardoor laten inspireren. Verder heb ik me laten inspireren door gezicht op de Hoge der Aa van Werkman zelf.
Wat is volgens jou een goed gedicht?
Ik houd van sterke beelden die wel veel ruimte laten aan de lezer, maar toch zo veel aanwijzingen bevatten dat je er ook echt iets mee kunt. Met hermetische poëzie heb ik weinig. Er moet wat mij betreft sprake zijn van een goede balans tussen het persoonlijke en het abstracte. Ik wil graag voelen dat de dichter het meent. Er moet dus iets van een persoonlijke ervaring in verwoord worden tegen de achtergrond van iets wat universeler is, zoals de dood of het sterven van vaders. Maar ook de liefde. De liefdesgedichten van Leo Vroman voor Tineke vind ik prachtig. Ik houd ook van gedichten die er simpel uitzien, maar die eigenlijk heel complex blijken te zijn als je er beter naar kijkt.
Kun je zeggen dat jouw gedichten ergens over gaan?
Ik denk dat veel van mijn leeftijdsgenoten doordrongen zijn van het idee: het moet perfect zijn of het moet níét zijn. En daar heb ik ook wel eens last van. Dat is zowel een thema als de achterliggende idee bij mijn schrijven. Als ik niet het idee heb dat het iets zegt wat bijdraagt, dan ga ik het niet maken. Daarbij laat ik me ook leiden door de dichters die ik bewonder. Hun werk zie ik dan als voorbeeld, zonder het overigens ooit te willen kopiëren. Een belangrijk thema in mijn gedichten is bovendien de zinloosheid der dingen. Dat het pijnlijk is dat die zinloosheid bestaat en dat dat tegelijkertijd toch ook weer oké is. Ik houd erg van De ondragelijke lichtheid van het bestaan van Kundera. De titel van die roman zegt het mooi. Het bestaan is licht, maar die lichtheid is ondragelijk. Kunst is een poging om de zinloosheid op te heffen.
‘Het kolkt’ is een gedicht over een kunstenaar. Wat heb je met kunstenaars?
Ik ben heel snel verliefd op kunstenaars. Zet mij voor mannen die poëzie schrijven en die boven de zestig zijn en ik moet al huilen. Ik vind het extreem ontroerend: mannen die kunst maken. Neem dit gedicht over Werkman. Ik voelde me direct ondergeschikt aan hem. Ik ben de ondergeschikte meekijker in zijn werk, maar ook het meisje dat zijn geliefde wil zijn. Ik heb al ontzag voor kunstenaars in het algemeen, maar als het dan ook nog oudere mannen zijn, vind ik het helemaal fascinerend hoe zij hun kijk op de wereld kunnen vormgeven. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat ik een vrouw ben. Waarschijnlijk doordat bij mij juist het persoonlijke overheerst, vind ik het knap als een man zijn persoonlijkheid blootgeeft en dan tegelijkertijd op een rationele manier met een wereldbeeld komt.
Weet je nog wanneer je begon met het schrijven van gedichten?
Ik las op mijn vijftiende De wetten van Connie Palmen. Zodra ik dat boek uithad rende ik naar beneden naar mijn ouders om hun te vertellen dat ik de nieuwe Connie Palmen wilde worden. Vanaf die dag schrijf ik verhalen. Met poëzie schrijven ben ik op mijn twintigste begonnen. Ik woonde toen al in Groningen. Ik kwam hier de toenmalige huisdichter van de universiteit Joost Oomen tegen. Wat hij deed, wilde ik ook. Ik ben vervolgens een jaar lang gedichten gaan lezen en ging ook zelf dingen uitproberen. Toen er een nieuwe huisdichter gevraagd werd, heb ik me kandidaat gesteld. Tot mijn grote verrassing werd ik het ook nog.
Welke dichters hebben jou beïnvloed?
Charles Beaudelaire om mee te beginnen. Dat las ik in het Nederlands en het Frans. En dan Hanny Michaelis. Ze heeft gedichten waarin ze het begin en het eind op een fascinerende manier aan elkaar weet te koppelen. Op dit moment vind ik Anne Vegter heel erg goed. Haar bundel Eiland berg gletsjer maakte diepe indruk op me.
Waarom moeten mensen meer gedichten lezen?
Je leeft dankzij de taal. De taal is een voorwaarde om samen te kunnen leven. Poëzie speelt met die taal. Er is geen andere kunstvorm waarin de nadruk zo op die taal ligt. Poëzie leert je dat je je ideeën weliswaar kunt delen met anderen, maar dat ze tegelijkertijd nooit helemaal te verwoorden zijn.
Hoe zie jij de toekomst van de poëzie?
Ik denk dat de poëzie er altijd zal zijn. Dat in de eerste plaats. En ik hoop dat het nog heel lang mogelijk blijft dat dichters podia betreden en dat het publiek dan stil wordt en gaat luisteren.
Dat begint eigenlijk altijd met het werk van anderen. Ik lees heel veel. Er zijn al zo veel mooie vondsten terug te vinden in die werken. Daar ga ik dan mee aan de haal. ‘Het kolkt’ is in opdracht gemaakt. Het moest gaan over Hendrik Nicolaas Werkman. Ik wist weinig over hem. In zo’n geval trakteer ik mezelf op een middagje boekhandel waar ik op zoek ga naar bundels die met het onderwerp te maken hebben of boeken met achtergrondinformatie. Toevallig had ik een paar maanden tevoren een bundel gekocht van de Vlaamse dichter Charles Ducal. Ik vond het ritme van zijn poëzie helemaal geweldig. Ik vond dat helemaal bij Werkman passen en ik heb me daardoor laten inspireren. Verder heb ik me laten inspireren door gezicht op de Hoge der Aa van Werkman zelf.
Wat is volgens jou een goed gedicht?
Ik houd van sterke beelden die wel veel ruimte laten aan de lezer, maar toch zo veel aanwijzingen bevatten dat je er ook echt iets mee kunt. Met hermetische poëzie heb ik weinig. Er moet wat mij betreft sprake zijn van een goede balans tussen het persoonlijke en het abstracte. Ik wil graag voelen dat de dichter het meent. Er moet dus iets van een persoonlijke ervaring in verwoord worden tegen de achtergrond van iets wat universeler is, zoals de dood of het sterven van vaders. Maar ook de liefde. De liefdesgedichten van Leo Vroman voor Tineke vind ik prachtig. Ik houd ook van gedichten die er simpel uitzien, maar die eigenlijk heel complex blijken te zijn als je er beter naar kijkt.
Kun je zeggen dat jouw gedichten ergens over gaan?
Ik denk dat veel van mijn leeftijdsgenoten doordrongen zijn van het idee: het moet perfect zijn of het moet níét zijn. En daar heb ik ook wel eens last van. Dat is zowel een thema als de achterliggende idee bij mijn schrijven. Als ik niet het idee heb dat het iets zegt wat bijdraagt, dan ga ik het niet maken. Daarbij laat ik me ook leiden door de dichters die ik bewonder. Hun werk zie ik dan als voorbeeld, zonder het overigens ooit te willen kopiëren. Een belangrijk thema in mijn gedichten is bovendien de zinloosheid der dingen. Dat het pijnlijk is dat die zinloosheid bestaat en dat dat tegelijkertijd toch ook weer oké is. Ik houd erg van De ondragelijke lichtheid van het bestaan van Kundera. De titel van die roman zegt het mooi. Het bestaan is licht, maar die lichtheid is ondragelijk. Kunst is een poging om de zinloosheid op te heffen.
‘Het kolkt’ is een gedicht over een kunstenaar. Wat heb je met kunstenaars?
Ik ben heel snel verliefd op kunstenaars. Zet mij voor mannen die poëzie schrijven en die boven de zestig zijn en ik moet al huilen. Ik vind het extreem ontroerend: mannen die kunst maken. Neem dit gedicht over Werkman. Ik voelde me direct ondergeschikt aan hem. Ik ben de ondergeschikte meekijker in zijn werk, maar ook het meisje dat zijn geliefde wil zijn. Ik heb al ontzag voor kunstenaars in het algemeen, maar als het dan ook nog oudere mannen zijn, vind ik het helemaal fascinerend hoe zij hun kijk op de wereld kunnen vormgeven. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat ik een vrouw ben. Waarschijnlijk doordat bij mij juist het persoonlijke overheerst, vind ik het knap als een man zijn persoonlijkheid blootgeeft en dan tegelijkertijd op een rationele manier met een wereldbeeld komt.
Weet je nog wanneer je begon met het schrijven van gedichten?
Ik las op mijn vijftiende De wetten van Connie Palmen. Zodra ik dat boek uithad rende ik naar beneden naar mijn ouders om hun te vertellen dat ik de nieuwe Connie Palmen wilde worden. Vanaf die dag schrijf ik verhalen. Met poëzie schrijven ben ik op mijn twintigste begonnen. Ik woonde toen al in Groningen. Ik kwam hier de toenmalige huisdichter van de universiteit Joost Oomen tegen. Wat hij deed, wilde ik ook. Ik ben vervolgens een jaar lang gedichten gaan lezen en ging ook zelf dingen uitproberen. Toen er een nieuwe huisdichter gevraagd werd, heb ik me kandidaat gesteld. Tot mijn grote verrassing werd ik het ook nog.
Welke dichters hebben jou beïnvloed?
Charles Beaudelaire om mee te beginnen. Dat las ik in het Nederlands en het Frans. En dan Hanny Michaelis. Ze heeft gedichten waarin ze het begin en het eind op een fascinerende manier aan elkaar weet te koppelen. Op dit moment vind ik Anne Vegter heel erg goed. Haar bundel Eiland berg gletsjer maakte diepe indruk op me.
Waarom moeten mensen meer gedichten lezen?
Je leeft dankzij de taal. De taal is een voorwaarde om samen te kunnen leven. Poëzie speelt met die taal. Er is geen andere kunstvorm waarin de nadruk zo op die taal ligt. Poëzie leert je dat je je ideeën weliswaar kunt delen met anderen, maar dat ze tegelijkertijd nooit helemaal te verwoorden zijn.
Hoe zie jij de toekomst van de poëzie?
Ik denk dat de poëzie er altijd zal zijn. Dat in de eerste plaats. En ik hoop dat het nog heel lang mogelijk blijft dat dichters podia betreden en dat het publiek dan stil wordt en gaat luisteren.
HET KOLKT
Ik ging met de drukker naar boven
ik ging met hem langs de turf
de oorlog was nog een paar punten
we keken neer op eigen kunst
ik ging met de drukker naar boven
hij was oud als de straten, de gracht
hij lachte het geel op de huizen
de Aa was bruin, en nat
we stortten ons over de randen
het stormde een orgie aan aak
het schuitje lag stil op het bruin
en er lag een bom, een bom op de Aa
ik ging met de drukker naar binnen
ik woelde me langs zijn gezicht
zijn kantoortje schetterde diepte
er was overal kleur, en licht.
Pauline Sparreboom
Ik ging met de drukker naar boven
ik ging met hem langs de turf
de oorlog was nog een paar punten
we keken neer op eigen kunst
ik ging met de drukker naar boven
hij was oud als de straten, de gracht
hij lachte het geel op de huizen
de Aa was bruin, en nat
we stortten ons over de randen
het stormde een orgie aan aak
het schuitje lag stil op het bruin
en er lag een bom, een bom op de Aa
ik ging met de drukker naar binnen
ik woelde me langs zijn gezicht
zijn kantoortje schetterde diepte
er was overal kleur, en licht.
Pauline Sparreboom