We began at the first hour of the morning. We began when the sky was clean and ready for the sun and you could see your breath and smell traces of the night. We began every morning at that same hour, using what we were pleased to call the Nairobi Aerodrome…
Tom taught me in a D.H.Gipsy Moth, at first, and her propeller beat the sunrise silence of the Athi Plains to shreds and scraps. We swung over the hills and over the town and back again, and I saw how a man can be master of a craft , and how a craft can be master of an element.
Maar het vliegen dan? Nou, sinds enkele jaren ben ik, met een brevet op zak, af en toe in de cockpit van een kist te vinden – nooit kunnen denken dat het zo verslavend zou zijn. In de weken na het behalen van het papiertje werd me, tussen de felicitaties en schouderklopjes door, vaak gevraagd of ik nu eindelijk mijn jongensdroom had verwezenlijkt. In het begin was mijn antwoord altijd ontkennend en legde ik uit dat ik toevallig met de vliegerij in aanraking was gekomen, gewoon zomaar, door een foldertje dat ik van een vliegshow had meegenomen omdat ik daar rondstruinde met mijn vrouw en haar kleinzoon. Later was ik daar echter niet meer zo zeker van en gaandeweg kwamen herinneringen boven, vergeten beelden en gevoelens. Ik noem er relatief willekeurig een paar. Vroeger had je op de kermis kleine gondels die vanuit een middelpunt aan een lange stang ronddraaiden. Ze hadden de vorm van een vliegtuigje (!) en in de gondels zat een een stuurknuppel waarmee je het hele geval zelf omhoog en weer omlaag kon laten gaan – ik was niet uit die ene attractie weg te slaan en ik kan zelfs nu, terwijl ik dit schrijf, de opwinding nog ervaren die het besturen van die kistjes opriep, ik hoor nog de sissende geluiden als de luchtdruk uit de leidingen ontsnapte wanneer je het ding liet duiken. Dan waren er de reizen naar Zwitserland met mijn ouders. Destijds was er richting Basel alleen nog de autobaan door het Zevengebergte, aan de oostkant van de Rijn, een weg met lange hellingen. Boven op de heuvels kon je het betonnen lint vele kilometers naar beneden zien lopen en aan de andere kant weer omhoog – in wezen had het wel iets van het uitzicht uit een cockpit, zo diep en breed vond ik de dalen. Ik had steeds de fantasie, zeg maar het vurige verlangen dat mijn vader met het oude Renaultje (zo’n lieveheersbeestje met de motor achterin) genoeg snelheid zou kunnen maken om op te stijgen en het dal vliegend over te steken. Last but not least, uit een vergeeld album kwam laatst een foto te voorschijn van mij en mijn broer als schoolkinderen, samen met mijn vader en mijn oom, staande onder de linkermotor van een Dakota – vier grote jongens waarvan twee in volwassen lichamen, het moet op het oude Schiphol geweest zijn. Van die dingen dus.
Ach ja, het doet er niet toe, ik heb nu mijn brevet, ik schrijf nog steeds en mijn belangstelling voor schrijvende vliegers (of vliegende schrijvers, al naargelang de nadruk) is wat het is. Gerrit Brand, de uitgever van dit digitale medium en collega-vlieger, heeft twee boeken op zijn naam staan. Van mijn hand verscheen afgelopen voorjaar een romandebuut (dat overigens niets met de vliegerij van doen heeft) en aan een volgende boek wordt gewerkt. Verder lijkt me dat veel mensen de namen Antoine de Saint-Exupéry en Richard Bach niet voor het eerst zullen horen. Ter opfrissing: van de eerste zijn natuurlijk De Kleine Prins en Nachtvlucht het meest bekend en van de laatste zal dat Jonathan Livingston Seagull zijn. Het recente Piloot van goed en kwaad van Joost Conijn hoef ik nauwelijks te noemen.
Even terug naar Beryl Markham, wier avonturen ik in West with the Night ademloos en met groot respect voor haar schrijverschap heb gevolgd. Op internet is heel wat informatie over haar te vinden, ook in de vorm van foto´s. Het boek is nog steeds te krijgen en blijft een aanrader! Laat ik wat haar betreft besluiten met een korte alinea uit haar verslag over het eind van haar vlucht, als ze de oceaan zo goed als achter zich heeft en te kampen krijgt met motorstoring:
The engine cuts again, and then catches, and each time it spurts to life I climb as high as I can get, and then it splutters and stops and I glide once more towards the water, to rise again and descend again, like a hunting sea bird.
Groningen airport Eelde dus, naar aanleiding waarvan deze blog begonnen is. Ik kan me de protesten van de tegenstanders van de baanverlenging voorstellen. Als ik daar in de buurt zou wonen en als ik niet van vliegen en van vliegtuigen hield, dan zou ik hoogstwaarschijnlijk ook in het geweer gekomen zijn. Toch is het wel een beetje wrang dat er dan na jaren en jaren eindelijk toestemming gegeven wordt terwijl net de crisis heeft toegeslagen, waardoor het aantal bestemmingen, het aantal vluchten en het aantal maatschappijen dat vanaf EHGG vliegt afgenomen is ... een katterig gevoel.
Maar het blijft onze eigen internationale luchthaven – de olympische ploeg beladen met goud en zilver en brons is er pas nog geland – dat is zeker ook een Groningen om trots op te zijn. Ik draag het graag uit, mochten er liefhebbers zijn die wel eens achter de schermen zouden willen kijken, stuur me gerust een mailtje (via het contactformulier van dit digitale magazine of via mijn website) en dan regelen we naar wens een bezoekje aan de vliegclub.
Frans Oosterbaan